UNPROFOR 1993

Achtergrond  –  Personeel  –  ‘t Geitenpad  –  Verkeerd gevallen  –  Bits & Pieces  –  Mil Infos  –  Foto’s 1  –  Foto’s 2  –  Foto’s 3  –  Films

WELKOM

In juni 1992 werd de eerste stap gezet voor het formeren én gereed stellen van een transportdetachement ten behoeve van UNPROFOR in Bosnië Herzegovina (BiH). Door allerlei politieke problemen is dit detachement o.l.v. de toenmalige Majoor A.R. Bos niet verder dan het station ‘t Harde gekomen. Toen er in oktober  1992 eindelijk groen licht kwam, werd dit detachement uitgebouwd tot een transportbataljon, te weten 1(NL/BE) VN Tbat.

SAMENSTELLING

De samenstelling van dit bataljon was een Stafstafverzorgingscompagnie, 2 Nederlandse transportcompagnieën en één Belgische transportcompagnie. Één deel van de eenheid was geplaatst in Busovaca en de een deel zat in het dorpje Santici, nabij Vitez, beide gelegen in de Lasva-vallei, in centraal Bosnië.

OPLEIDING

Na de initiële start heeft men middels een driedeling een rotatieschema opgezet waarbij in principe elke twee maanden ± 30% van het personeel roteerde. Rotatie T5, waarover deze site gaat, is in april 1993 in opleiding gegaan op het Centrum voor Vredesmachten te Harskamp. Deze ijlings opgebouwde opleidingseenheid verzorgde de algehele opleiding voor uit te zenden eenheden naar BiH. Niet alleen het Nederlandse Transportbataljon maar ook het Nederlandse Verbindingsbataljon UNPROFOR werd hier opgeleid.

VERTREK

Na de opleiding die werd afgesloten met een eindoefening, zijn wij in juli 1993 via Schiphol naar Split gevlogen. Na aankomst in Split hebben wij een nacht doorgebracht in het overbekende Hotel Palace. De dag daarna zijn wij o.l.v. Elnt Voerman, PC Logistiek van de Bravo-compagnie (B-cie) vertrokken richting BiH. Het avontuur kon beginnen……. 

Masterthesis Universiteit Leiden (NIEUW!)

Onlangs vond ik op internet een interessant masterthesis van de Universiteit Leiden, van dhr. A.M.J. van den Honert. Deze studie beschrijft de missie van 1(NL/BE) VN Tbat en de humanitaire konvooien in BiH ‘92-‘94 inclusief de conclusie dat afstaan van hulpgoederen aan strijdende partijen in hoge mate genuanceerd moeten worden.
M.n. het deel over het afstaan van goederen trok mijn aandacht en dan m.n. het feit dat er blijkbaar al jaren beweringen zijn gedaan die de schrijver van de studie betwijfelt en die ook ik uit eigen ervaring absoluut niet deel.

Zo wijdt de politicoloog Peter Bootsma, die als redacteur nauw bij de samenstelling van het Srebrenica-rapport van het NIOD was betrokken, in zijn ruim 400 pagina’s tellende samenvatting van dat rapport slechts twee pagina’s aan het transportbataljon. Hij stelt dat de humanitaire hulp slechts ten dele degenen bereikte voor wie deze was bedoeld. Een vast deel moest volgens hem aan de Bosnische Serven worden afgestaan en bij de verschillende wegblokkades zou daarnaast nog eens 30 tot 50 procent van de hulp verloren zijn gegaan. Volgens Bootsma bereikte op enig moment zelfs nog maar tien procent van de hulp de plaats van bestemming, doordat de strijdende partijen een deel ervan onderweg in beslag namen als prijs om een konvooi door te laten.12

Hoe komt Bootsma aan deze cijfers? Zoals gezegd is het boek van Bootsma een samenvatting van het NIOD-rapport, dus de verklaring moet gezocht worden in het rapport zelf. Daar valt inderdaad te lezen dat tussen 1992 en 1994 dertig tot vijftig procent van de humanitaire hulpverlening ‘verloren’ ging bij wegblokkades.13 Opvallend genoeg blijkt deze stelling niet te zijn onderbouwd door officiële documenten, maar gebaseerd op twee boeken. Ten eerste op het ooggetuigenverslag Sarajevo und danach: Sechs Jahre Reporter im ehemaligen Jugoslawien14 van de Duitse oorlogsverslaggever Erich Rathfelder.

Het rapport noemt nog een bron: het boek Bosnie, anatomie d’un conflit (1996) van de Franse historicus Xavier Bougarel. Op pagina 125 van dit boek valt te lezen waar het NIOD-rapport zijn bewering vandaan heeft:

Le controle des axes routiers conduisant aux territoires enclavés procure en particulier d’importantes ressources matérielles et monétaries, grâce au prélèvement d’une partie de l’aide humanitaire acheminée (entre 1992 et 1994, 30% à 50% de l’aide humanitaire aurait ainsi été détournée par les différentes forces armée) ou à l’instauration de taxes et de droits de péage.16

Bougarel maakt geen gebruik van annotaties maar zijn algemene bibliografie verraadt dat ook hij geen gebruik maakt van officiële documenten. Daarnaast wijst het gebruik van het woord aurait (zou) erop dat hij niet zeker is over deze uitspraak. Desalniettemin heeft het NIOD-rapport deze aanname letterlijk overgenomen en haar verheven tot vaststaand feit.

In navolging van het NIOD-rapport neemt ook Bootsma deze stelling over, maar hoe komt hijvervolgens aan de opvatting dat op enig moment nog maar tien procent van de hulp aankwam tengevolge van de inbeslagnames? Dit is even verderop in het rapport te lezen. Op pagina 736 staat datvolgens het ICRC (International Committee of the Red Cross) maar tien procent van de hulpgoederende plaats van bestemming bereikte.17 De auteurs van het NIOD-rapport baseren zich op een artikel inhet NRC-Handelsblad uit 1993. Hierin liet een woordvoerder van het Rode Kruis weten dat negentigprocent van de geplande hulpgoederen de burgers in Bosnië niet bereikte. Dit was niet vanwegeinbeslagnames, maar doordat de konvooien werden tegengehouden door militairen en de wegendoor het winterse weer onbegaanbaar waren geworden. De organisatie repte met geen woord overconfiscatie van goederen door de strijdende partijen.18Waar de eerdere bewering over deinbeslagname van goederen enkel een magere fundering had, is de stelling dat negentig procent werdingenomen bij wegblokkades dus gebaseerd op een foutieve redenatie. Bootsma verbindt namelijkde aanname van Bougarel over de inbeslagname van goederen aan een totaal daarvan losstaandeuitspraak van het Rode Kruis over de aankomst van die hulpgoederen.

Het Rode Kruis claimde dat hettegenhouden van konvooien en de slechte weersomstandigheden hadden geleid tot een zeerbeperkte hulpverlening waarbij maar tien procent op de plaats van bestemming aankwam. Bootsma doet het in zijn boek echter voorkomen alsof negentig procent van de hulpgoederen onderweg in beslaggenomen werd door de strijdende partijen.

De bewering van Bougarel, en in het verlengde daarvan die van het NIOD-rapport en Bootsma, heeft zijn uitwerking gehad op de geschiedschrijving van het Nederlands-Belgische transportbataljon. In 2005 verscheen het boek Van Korea tot Kabul, de Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag, 2005), samengesteld door historici Richard van Gils en Christ Klep. Het boek bestaat uit twee delen: het eerste deel, geschreven door Christ Klep, beschrijft de ontwikkeling van VN-vredesmissies vanaf 1945 en de rol van Nederland in deze missies. Het tweede deel is van de hand van Richard van Gils en dient als naslagwerk waarin de kerngegevens van elke operatie zijn opgenomen. Het transportbataljon komt, zij het summier, in beide delen aan bod. In het eerste deel wordt één pagina besteed aan het bataljon. Christ Klep stelt hier dat humanitaire hulp en oorlogsbelangen al spoedig na de ontplooiing van het Nederlands-Belgische transportbataljon in elkaar verstrikt raakten. De lokale partijen lieten volgens hem de konvooien vaak pas door als eerst een deel van de lading werd afgestaan – een oorlogsbetaling in natura volgens Klep.19 Het ontbreken van annotaties maakt het echter lastig om vast te stellen waar hij zich op baseert. Opvallend is dat co-auteur Richard van Gils, die in het tweede deel van het boek drie pagina’s besteedt aan het transportbataljon, geen melding maakt van confiscaties door strijdende partijen.

Meer informatie over deze masterthesis uit 2015 is te vinden via deze link van de Universiteit Leiden.